Toen ik mij met een vol boodschappenmandje richting kassa wou begeven, werd ik ineens de weg versperd door een smurf. Ik zweer het u. Hij was even groot als ik en hij zwaaide uitbundig.
Nu heb ik niks tegen smurfen. Integendeel, sommige van mijn beste vrienden verzámelen smurfen, echt waar. Maar om daarom spontaan terug te zwaaien?
Bovendien meende ik mij te herinneren dat ze niet allemaal even aardig waren. Eén van die klootzakjes deelde bijvoorbeeld ontploffende cadeautjes uit. Een ander was dan weer nogal van de la-di-da-kant en zijn levenswijze werd dus gegarandeerd door de paus afgekeurd. Het laatste wat ik wil is de paus voor het hoofd stoten.
(Tenzij dan in letterlijke zin. Haaah, één fikse kopstoot aan die nazi in zijn soepjurk... Dat zou nu eens deugd doen aan mijn hartje...)
Terug naar de smurf, beste lezer. Die stond daar nog steeds uitbundig te zwaaien. Ik gaf hem een stevige duw, waardoor hij tussen de tomaten en bloemkolen belandde. Toen ging ik betalen. Het was 34 euro. 'Die koopkracht...' mijmerde ik, wijl ik huiswaarts fietste.