Normaal gesproken vermijd ik fotoalbums als waren het anthraxbrieven. Gisteren maakte ik daarop een uitzondering omdat mijn zus dringend een foto nodig had. En zo kwam het dat ik plots een foto van mijzelf tegenkwam toen ik twaalf jaar oud was.
Het is op het einde van het zesde leerjaar. Als primus van de klas krijg ik een medaille overhandigd door de schepen van onderwijs. Glunderen dat ik doe. Klein ventje naast lange man in kostuum. Mijn gezicht weerspiegelt een mengeling van trots en spanning. Al die ogen op mij gericht! Uit nervositeit grijp ik half naast de uitgestoken hand van de schepen.
Er is nog een tweede foto: ik heb de medaille al om mijn hals en onbevangen kijk ik recht in de lens, uitdagend bijna. De schepen is bijna uit beeld verdwenen, je ziet alleen nog zijn arm. Kijk eens aan, denk ik, niet te geloven dat ik dat ben. En wat een zelfzekerheid straalt dat kereltje uit. De longen barstensvol lucht en klaar voor het grote werk. Popelend om die muffe zaal in dat veel te kleine schooltje achter zich te kunnen laten. De wereld te betreden. Of leg ik dat er nu allemaal zelf in? Het is tenslotte maar een foto. Dus is het ook volstrekt belachelijk dat mijn ogen vochtig worden en dat ik denk: godverdomme, die foto is het droevigste wat ik ooit gezien heb.